Productie roerende leasing per type uitrusting
Wetgeving
KB 55 dd 10/11/1967
Dit KB geeft geen definitie noch een beschrijving van de boekhoudkundige verwerking. Dit KB geeft enkel een opsomming van een aantal kenmerken waaraan een verrichting dient te voldoen om erkend te worden als een leasing. Deze kenmerken betreffen het gebruik van het materiaal, de specificiteit van het materiaal, de duurtijd van het contract, de bepaling van de huurprijs en het vermelden van een residuele waarde. Om aan het gebrek aan beschrijving van de boekhoudkundige verwerking te verhelpen is de wet van 17 juli 1975 uitgevaardigd.
Wet van 17 juli 1975 – KB van 8 oktober 1976
In artikel 26 van dit KB werd de boekhoudkundige verwerking van financiële leasing bepaald. De leasingnemer wordt geacht het gedeelte van de volgens de leasingovereenkomst te storten termijnen, dat strekt tot de wedersamenstelling van de kapitaalwaarde, te activeren en de overeenkomstige leasingverplichtingen op het passief te boeken. Deze wetgeving bleek echter niet conform de 4de EEG richtlijn.
Wet van 1 juli 1983 – KB van 12 september 1983
Dit KB wijzigt de definitie van leasing en vertrekt vanuit het standpunt van de leasinggever. Om te voldoen aan de voorwaarden van een leasingcontract, moet de leasinggever in staat zijn het geïnvesteerde kapitaal, verhoogd met de rentelast en alle andere kosten van de verrichting, weder samen te stellen door middel van de volgens de overeenkomst te storten termijnen verhoogd met de optieprijs.
Bovendien moet de eigendom op het einde van het contract ofwel via rechtswege ofwel door betaling van de aankoopoptie overgaan naar de leasingnemer. Belangrijkste opmerking hierbij is dat vanaf dit ogenblik een roerend leasingcontract non full pay out mag zijn.
Wet van 3 december 1993 (tot op heden van toepassing)
Deze wet is van toepassing op alle nieuwe contracten afgesloten vanaf 1/1/1994. Belangrijkste wijziging ten overstaan van de vorige wetgeving betreft de aankoopoptie. Om aan de wedersamenstellingsvoorwaarde van de wet van 1 juli 1983 te voldoen, mag het bedrag van de aankoopoptie slechts meegeteld worden indien deze maximaal vijftien procent van het geïnvesteerde kapitaal bedraagt. Tevens stelt men de kapitaalsfracties van een voorziene verlenging gelijk aan een aankoopoptie.
In dezelfde wet wordt een put optie van de leasingnemer en een terugkoopverplichting door een derde partij gelijkgesteld met een te storten termijn bij het bepalen van de kwalificatie van de verrichting.
Adviezen
CBN advies 144-1 dd 15 oktober 1984
Aan de commissie werden vier cases voorgelegd, waarbij gevraagd werd of het al dan niet moest gekwalificeerd worden als roerende leasing.
CBN advies 144-2 dd 22 juni 1988
Aan de commissie werd gevraagd of het verschil tussen de aanschaffingsprijs van een goed bestemd om in leasing te worden gegeven en het bedrag van de vorderingen op de leasingnemer, onmiddellijk en integraal in de resultatenrekening onder de opbrengsten moet worden geboekt, dan wel, integendeel, naar verhouding van de kapitaalsaflossingen in resultaat mag worden genomen.
CBN advies 144-2 bis dd 24 september 1989
Toelichting bij het advies 144-2 dd 22 juni 1988 in verband met het boekhoudkundig verwerken van het rentebestanddeel.
CBN advies 144-3 dd 26 maart 1991
Advies inzake de boekhoudkundige verwerking bij de leasinggever van het verschuldigd bedrag om de optie te lichten of van de restwaarde aan het einde van de overeenkomst.
CBN advies 144-5 dd oktober 1995
Toelichting betreffende het begrip geïnvesteerd kapitaal bij enerzijds onroerende goederen en anderzijds zelf geproduceerde roerende goederen.
CBN advies 2015-4 - Leasing dd 24 juni 2015
Met haar advies 2015/4 heeft de CBN alle bestaande reglementeringen geactualiseerd en bevestigd. Volgende punten werden gewijzigd of beter beschreven.
Begrip geïnvesteerd kapitaal voor de lessor bij een onroerende leasing waarvan het goed reeds eigendom was van de lessor.
Vroeger : boekwaarde + eventuele renovatiekosten.
Nu : marktwaarde in een vrij handelende relatie.
Begrip geïnvesteerd kapitaal in het gebouw voor de lessor bij een onroerende leasing waarbij er ook een vergoeding voor de grond door de lessor wordt betaald.
Het bij de wedersamenstellingsvoorwaarde in aanmerking te nemen gedeelte van de periodieke betalingen voor het gebouw houdt rekening met de vergoeding en de looptijd van de verwerving van de rechten op de grond (bv. erfpacht van 27 jaar en onroerende leasing op 15 jaar)
De CBN stelt nu duidelijk dat restwaarden bij de lessee geen schulden zijn, maar bij de lessor wel overige materiële activa.
In het CBN-advies wordt gesteld dat, in tegenstelling tot vroeger, verhoogde betalingen bij ‘off-balance leases’ via de overlopende rekeningen gespreid dienen te worden over de looptijd van het contract. Dit geldt zowel voor de kosten van de lessee als voor de opbrengsten bij de lessor. Wel hebben zowel de Raad van Bestuur van de lessor als de Raad van Bestuur van de lessee de mogelijkheid om op basis van economische en/of technische elementen een ander resultaat te motiveren. Voordien werd de huurvergoeding in resultaat geboekt over de periode vermeld op de factuur. Nu is de regel dus omgedraaid met een uitzondering (lees : bewijsvoering) ten opzichte van het vroegere systeem.